De legende van de gouden vlokken van Aurillac
Gerbert, een bekwaam tovenaar, woonde nog steeds in de abdij van Saint-Géraud toen hij op een dag naar Belliac ging, vergezeld van de deken van het klooster, die hij hoopte te bekeren tot het heidendom. Ze bleven enkele uren samen in het rieten huisje van hun vader, dat later de bijnaam ‘Pauselijk huis’ kreeg omdat Gerbert, later bekend als Sylvester II, daar was geboren. Hun stemmen weerklonken lange tijd in het kleine huisje. Uiteindelijk, niet in staat om de waardige man te overtuigen met zijn argumenten, bood Gerbert aan om getuige te zijn van een wonder. De deken stemde toe, ook al wist hij dat hij daarmee het risico liep zijn ziel te verliezen, en volgde Gerbert naar de nabijgelegen rivier. Na het tekenen van cirkels en het uitspreken van een aantal kabbalistische woorden, sloeg de jonge necromancer op het water van de Jordanne met een toverstok waarvan de punt flikkerde als een vlam. Op dat moment veranderde het water, helder en vredig, plotseling in een gouden rivier die tussen de twee oevers stroomde alsof het uit een gesmolten oven kwam. Verschrikt viel de deken op zijn knieën, inwendig biddend tot God, en de betovering werd verbroken. Sinds die dag blijft de Jordanne gouden vlokken dragen en kreeg de stad de naam Aurillac, afgeleid van Auri lacus, het meer van goud.

De legende van het vervloekte pact
Later sloot Gerbert, gedreven door een brandend verlangen om paus te worden, een definitief pact met de krachten van de hel. Maar voordat hij zijn lot onherroepelijk bezegelde, probeerde deze sluwe aartsbisschop de duivel te omzeilen dankzij zijn kennis van de occulte wetenschappen. Hij deed een dubbelzinnige belofte in de hoop de duivel te misleiden. Maar de engel van het kwaad, wijzer dan hij, had zijn list voorzien.
Volgens het pact zou Sylvester II blijven leven zolang hij geen mis opdroeg in Jeruzalem. Maar hij vergat dat er in Rome een kerk was met die naam. Op een zondag droeg hij daar de mis op, zich er niet van bewust dat hij daarmee zijn lot bezegelde. Toen een plotselinge ziekte hem overviel en de fatale fout aan het licht kwam, overviel de paus van schrik. Hij, zo machtig, beefde als een boom onder de aanval van een storm.
Op dat moment van wanhoop toonde hij berouw, sloeg zich op de borst en smeekte om goddelijke vergeving. Maar de dagen van genade waren voorbij. God keek weg en Satan eiste wat hem toekwam. En zo stierf Gerbert.
Hij werd niet in een kerk begraven, maar onder het portiek van de Sint-Jan Lateranen. Maar zijn straf eindigde daar niet. De duivel, meester van zijn lot, wilde dat zijn onverzadigbare dorst naar het voorspellen van de toekomst zelfs in zijn dood zou doorgaan. Volgens een duistere vloek moest de zwarte plaat van zijn tombe, hoewel beschut op een droge plaats, twee weken voor de dood van elke paus vochtig worden.
Op een dag gaf een ernstig zieke paus, die hoorde dat de steen van Sylvester II’s tombe aan het sijpelen was, opdracht om zijn lichaam op te graven en zijn as te verstrooien. Toen het graf werd geopend, werd Gerbert intact aangetroffen: zijn lichaam leek verjongd, zijn ogen wijd open en zijn mond klaar om te spreken. Maar net toen het licht het graf binnendrong, barstte er een zwavelwolk los die het lijk omhulde. Het lichaam verbrokkelde onmiddellijk tot stof en een paar minuten later was er geen spoor meer van hem over.
